On July 7, 2025, the amended bill on Clarification of the Assessment of Employment Relationships and Legal Presumption (VBAR) was submitted to the House of Representatives. The bill aims to end the uncertainty around the classification of employment relationships and the use of self-employed workers. The bill codifies existing case law and provides new legal criteria for the classification of employment contracts.
The aim of the bill is the clarification of the concept of "working in the service of". The bill provides five indications for and five indications against "working in the service of". A distinction is made between characteristics that are typical for an employee (such as working within an organization, receiving instructions about the work and agreements about replacement) and characteristics that are typical of a self-employed person (such as bearing own risks, working for multiple clients and independent promotion in the market). This codifies existing Supreme Court case law and translates it into an assessment framework for practical application.
What will change?
A number of changes have been made compared to the previous version of the bill. First of all, the criterion of "external entrepreneurship" has been strengthened. The Supreme Court's Uber ruling, in which the Supreme Court considered that there is no hierarchy between the different points of view and that entrepreneurship plays a full role in that context, has now been included in the legal assessment framework. This takes into account the position of self-employed persons who demonstrably operate as entrepreneurs in the market and who engage in so-called 'external entrepreneurship' (e.g. through investments, their own customer acquisition and branding).
In addition, the bill contains a legal presumption that an employment contract exists if the worker earns less than EUR 36 per hour. If this hourly rate is met, the client must prove that there is no employment contract. In principle, this legal presumption only applies to labor law (and therefore does not directly affect taxation and/or social security).
Entry into force
The law is set to enter into force on July 1, 2026. This is six months later than originally planned (January 1, 2026). No transitional arrangements have yet been proposed, which means that the new rules will apply immediately to existing contracts as soon as the law enters into force.
ZZP-wet naar de Tweede Kamer
Op 7 juli 2025 is het aangepaste wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR) bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel moet een einde maken aan de onzekerheid rondom de kwalificatie van arbeidsrelaties en de inzet van zelfstandigen. Het wetsvoorstel legt bestaande rechtspraak vast en biedt nieuwe wettelijke aanknopingspunten voor de kwalificatie van arbeidsovereenkomsten.
De kern van het wetsvoorstel is de verduidelijking van het begrip werken in dienst van. Het wetsvoorstel geeft vijf indicaties vóór en vijf indicaties tegen ‘werken in dienst van’. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen kenmerken die passen bij een werknemer (zoals werken binnen een organisatie, aanwijzingen krijgen over het werk en afspraken over vervanging) en kenmerken die passen bij een zelfstandige (zoals zelf risico dragen, voor meerdere opdrachtgevers werken en jezelf promoten in de markt). De bestaande rechtspraak van de Hoge Raad wordt hiermee wettelijk vastgelegd en vertaald naar een toetsingskader voor de praktijk.
Wat gaat er veranderen?
Ten opzichte van de eerdere versie van het wetsvoorstel, zijn er een aantal wijzigingen aangebracht. Allereerst is het criterium van extern ondernemerschapversterkt. De Uber-uitspraak van de Hoge Raad, waarin de Hoge Raad overwoog dat er geen rangorde is tussen de verschillende gezichtspunten en ondernemerschap in dat kader een volwaardige rol speelt, is nu meegenomen in het wettelijke beoordelingskader. Daarmee wordt de positie van zelfstandigen die aantoonbaar als ondernemer in de markt opereren en waarbij sprake is van zogenoemd ‘extern ondernemerschap’ (bijvoorbeeld door investeringen, eigen klantenwerving en merkvoering) meegenomen.
Daarnaast bevat het wetsvoorstel een rechtsvermoeden dat sprake is van een arbeidsovereenkomst als de werkende minder dan € 36,- per uur verdient. Indien aan dit uurtarief wordt voldaan, moet de opdrachtgever bewijzen dat er géén sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit rechtsvermoeden geldt in beginsel alleen voor het arbeidsrecht (en werkt dus niet rechtstreeks door in de fiscaliteit en/of sociale zekerheid).
Inwerkingtreding
De wet moet op 1 juli 2026 ingaan. Dat is een half jaar later dan eerst gepland (1 januari 2026). Er is nu nog geen overgangsregeling voorgesteld, wat betekent dat de nieuwe regels meteen gelden voor bestaande contracten zodra de wet ingaat.